Een man is op de Oosterschelde aan het kanovaren. Midden op het water komt hij een boot tegen waarop een groot gezelschap staat te vissen. “Hebben jullie misschien nog een visje voor de vrouw?” schreeuwt de man.
“Ja hoor”, wordt er geantwoord. “Kom maar even langszij.”
De kanovaarder krijgt een grote vis toegestopt. Alleen; waar moet hij die laten. Hij zit waterdicht ingepakt in zijn kano. De enige plek die hij kan bedenken is in zijn wet-suit. Dat moet dan maar, besluit de man. Hij bedankt de pleziervissers en peddelt weer verder.
Even later komt de man bij een andere boot met pleziervissers. “En, willen ze een beetje bijten?” vraagt hij.
“Nee. De hele dag nog niks gevangen”, wordt er geantwoord.
Op dat moment laat de kanovaarder zich op zijn zij vallen, waardoor zijn kano ondersteboven in het water komt te liggen. In de tussentijd pakt hij de vis uit zijn wetsuit. Met de vis in zijn hand laat hij de kano weer bovenkomen. “Nou, ik heb even gekeken en er zitten er anders genoeg hoor.”
Waar of niet waar?
Het verhaal is een typisch staaltje van hedendaags visserslatijn. En zoals bekend mag zijn is visserslatijn een van de meest onbetrouwbare talen die er gesproken wordt.