Op een avond kreeg de politie in een achterbuurt van de Bronx een telefoontje: er was op straat een onthoofd, van de huid ontdaan lijk gevonden.
Ze brachten het snel naar het politielaboratorium, waar de patholoog-anatoom verklaarde dat het niet het lichaam van een mens, maar van een gorilla was.
Het bleek dat er twee vrachtauto’s in botsing waren gekomen, de een bij het wegrijden, de ander bij het binnenrijden van een hotdogfabriek. De achterdeuren van de laatste waren opengeklapt en het kadaver was de straat ingerold.
Toen de politie een onderzoek instelde in de fabriek, vonden ze er gevilde en onthoofde kadavers van een aantal apen en beren. De fabrikant bekende ze voor een zacht prijsje te hebben gekocht van de dierentuin.
Waar of niet waar?
Dit is hem dan. Broodje Aap. Dit verhaal werd in 1978 gebruikt als titelverhaal van het boek “Broodje Aap” van Ethel Portnoy. Sinds die tijd noemt men dit soort verhalen in Nederland “Broodje aap-verhalen”.
De term kreeg zelfs een vermelding in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale.
Voor die tijd hadden dit soort verhalen in Nederland nog geen naam, al werd zo af en toe weleens de term ‘stadslegenden’ gebruikt, wat een rechtstreekse vertaling is van het Engelse ‘Urban Legend’.
Er zijn meer landen die een aparte benaming hebben voor dit soort verhalen. In Zuid-Afrika spreekt men van ‘stoeplegenden’. In Zweden heeft men het over ‘Klingtbergare’, naar Bengt Abe Klingtberg, die meerdere boeken met broodje aap-verhalen verzamelde.